Woordenlijst

Alfabetische lijst van de meest gebruikte termen en afkortingen

Anesthesie:

Verdoving waarbij alle pijnprikkels worden uitgeschakeld.

 

Arthrose:
Slijtage van een gewricht. Het kraakbeen verdwijnt en het gewricht kan pijnlijk worden.

 

Aseptische heupkopnecrose:
Ziekte waarbij de doorbloeding (voeding) van de heupkop plots verstopt. Hierdoor sterft de heupkop af. Leidt tot arthrose.

 

Blaassonde:
Buisje dat in de blaas wordt geplaatst om de urine op een gecontroleerde wijze af te voeren in een zakje.

 

Cup:
Deel van de totale heupprothese dat in de heuppan wordt geplaatst. Bij de totale heupprothese wordt er nog een insert ingeklikt.

 

Diepe Veneuze Trombose (DVT):
Klontervorming van bloed in een ader.

 

Drains:
Buisjes die in de wonde overtollig bloed en vocht opzuigen.

 

Embolie:
Bloedklonter die loskomt en via de aders naar een ander deel van het lichaam gaat en daar de doorbloeding onderbreekt.

 

Epidurale verdoving of ruggenprik:
Anesthesie van het onderlichaam door een inspuiting in de rug.

 

Ergotherapie:
Therapie om door spel, arbeid en oefening bepaalde spierfuncties te activeren.

 

Flebitis:
Ontsteking van de aders waarbij klontervorming van bloed kan ontstaan.

 

Gewrichtskapsel:
Weefselmof rondom het gewricht die een smeerstof produceert teneinde de wrijvingen in het gewricht te minimaliseren.

 

Heupgewricht:
De heupkop en de heuppan vormen het heupgewricht dat zich in de lies bevindt.

 

Heupkop:
Deel van het heupgewricht dat deel uitmaakt van het dijbeen.

 

Heuppan:
Deel van het heupgewricht in het bekken.

 

Insert:
Wordt in de metalen heuppan geklikt bij een totale heupprothese. Hierdoor verkleint de diameter van de metalen heuppan tot de maat van het heupkopje van de totale heupprothese.

 

Kruisproef:
Labotest om te bepalen of een bepaalde bloedvoorraad geschikt is voor de patiënt die de kruisproef liet uitvoeren.

 

Mini-lavement:
Toediening van een vloeistof in de aars om de darm te reinigen.

 

Luxatie:
Ontwrichting. De heupkop schiet uit de heuppan.

 

Mantelzorg:
Hulp die aanvullend aan zieken of hulpbehoevenden verleend wordt zoals vb. schoonmaakdienst, maaltijden aan huis, boodschappendienst...

 

Narcose:
Verdoving waarbij alle pijnprikkels worden uitgeschakeld.

 

Paramedici:
Iemand die een paramedisch beroep (met de geneeskunde samenhangend zonder er echt toe te behoren) uitoefent.

 

Pijnpomp:
Toestel dat voortdurend een hoeveelheid pijnstillende medicatie vrijgeeft in de bloedbaan of in de ruggengraat.

 

Pre-operatief:
De periode voorafgaand aan de ingreep.

 

Resurfacing:
Nieuwe heup waarbij de heuppan wordt vervangen en de heupkop wordt bedekt door een metalen kapje.

 

Revalidatie:
Het aanleren van de basisvaardigheden na ingreep, ziekte of ongeval varieert sterk naarmate het type letsel.

 

Riziv:
Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.


Stem:
De steel van de totale heupprothese die in het dijbeen wordt geplaatst.

 

Transfer:
Verplaatsen van de zetel naar stand, bed naar zetel, trappen lopen.


Transfusie:
Toedienen van bloed of bloedderivaten via een infuus (baxter) in de bloedbaan.

 

Totale Heupprothese (THP):
Nieuwe heup waarbij heuppan en heupkop worden vervangen.